- spits
- spits1{{/term}}〈de〉1 [piek] pointe 〈v.〉2 [spitsuur] heures 〈v., meervoud〉de pointe3 [voorhoede] avant-garde 〈v.; meervoud: avant-gardes〉4 [sport en spel][speler] avant 〈m.〉de pointe♦voorbeelden:1 de spits van een toren • la flèche d'une tour2 in de spits • aux heures de pointein de spits zitten • se trouver en pleine heure de pointe3 〈figuurlijk〉 aan de spits van een beweging staan • être à la pointe d'un mouvementin de spits spelen • jouer en pointe¶ de, het spits afbijten • essuyer les plâtresiets op de spits drijven • pousser qc. à outranceiemand op de spits drijven • pousser qn. à bout————————spits2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [puntig] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 pointu; 〈bijwoord〉 en pointe2 [vernuftig] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 sagace; 〈bijwoord〉 avec sagacité♦voorbeelden:1 een spits gezicht met scherpe trekken • un visage aux traits prononcéseen spitse punt • une pointe finespits toelopen • se terminer en pointe2 een spits antwoord • une réponse caustiqueeen spitse geest • un esprit subtil
Deens-Russisch woordenboek. 2015.